De lijnen en stokken op de boot die bedoelen we niet:
Zwaardere lijnen worden uit gelood met een combinatie van druppellood en hagellood. En ook hier weer de beperking van maximaal drie. Druppellood heeft een hoge zinksnelheid, dus ideaal bij stromend en diep water. Het hagellood is ook hier weer de beet verklikker.
Bedenk wel dat het lood hier een remmende werking heeft op de aanbeet, zodat meestal alert gereageerd zal moeten worden. Wil je de tijd hebben om op een aanbeet te reageren, ben je meer gebaat bij een uitloding, waarbij meerdere loodjes over de gehele lijn verdeeld zijn. De aanbeet zal gelijkmatiger doorgegeven worden. Op dagen dat de vis slecht bijt zal dit systeem minder succes hebben dan met een geconcentreerde uitloding.
Dus vis met een geconcentreerde loodverdeling om toch snel te kunnen reageren.Het uitloden gebeurt zo dat het puntje van de antenne net boven water staat. Het is dus echt fout als een deel van het lichaam nog boven water staat. Door het op de lijn knijpen van het lood pletten we hoe zacht het lood ook mag zijn altijd de lijn. Na het uitloden schuiven we het lood een meter omhoog en knippen het onderste deel van de lijn om een eventuele breuk te voorkomen.
Het uitpeilen:
Doe een peillood op de haak. Het uitpeilen doen we recht onder de hengeltop. De dobber wordt nu ingesteld op de vermoedelijke diepte. Laat het peillood (dit is meestal een klokvormig loodje met aan de bovenkant een oog en op de plaats waar normaal de klepel hangt zit een stukje kurk ook zijn er knijppeilloodjes in de handel) rechtstandig onder de top in het water zakken.
Onder het gewicht van het peillood staat de top krom gebogen. Als het lood de bodem raakt zal de top weer recht gaan staan. We schuiven de dobber net zo lang omhoog dat bij het uitpeilen het puntje van de dobber boven water staat. We hebben nu zo uitgepeild dat de haak op de bodem staat. We gaan nu vervolgens op de voorgenomen visafstand b.v. 12.5 mtr. zowel links en rechts daarna op 11 mtr. peilen om te zien of de bodem hier recht verloopt of een gloo?ng ligt.
Het is van groot belang tijdens het peilen te kunnen beslissen dat op een bepaalde lengte kan worden gevist. De ideale visplek kan op iedere afstand van de oever liggen want het mooiste is om te vissen op een vlak stuk bodem.
Drijvend (stromend water):
Het drijfvermogen van de gekozen dobber. Hoe komen we hier achter? Laat het tuig zonder peillood vrij drijven. We maken een paar driftjes op de eventueel aanwezige stroming. Door met de hengeltop de dobber tegen te houden kunnen we ook eens proberen deze stil te leggen.
Als de dobber te licht was voor de stroming, dan is het al gauw te zien aan het schuin staan en zijn verwoede pogingen uit het water te klimmen. In dat geval zal naar een ander zwaarder tuig moeten worden overgestapt.
Aasaanbieding stilstaand water:
Slepen. We kunnen door bijv. door het een tergend langzaam en in een vloeiende beweging verplaatsen van de hengeltop, de vislijn verslepen. Het aas zal zich dan over het voer en tussen de azende vissen door verplaatsen.
Dit verplaatsen moet wel tergend langzaam gebeuren om de vis geen argwaan te laten krijgen. Hoe traag? Wel, u doet het goed als de dobber zo langzaam verplaatst wordt dat je het zelf nauwelijks in de gaten hebt.
Plagen:
Door de lijn die rustig in het water hangt met korte rukjes te bewegen , kan men een extra dimensie geven aan het aas. Het is immers levend aas en het is echt niet vreemd dat levend aas in het water in beweging is. Door dit zogenaamde plagen worden de vissen vaak aangezet tot bijten.
Vooral in stilstaand water zal de techniek van het plagen vaak succes opleveren. Plagen gaat het beste met een slank model pen, waarbij we dienen te beseffen dat de plaats van het bovenste oogje bepalend is voor het gedrag van de pen als er met de hengeltop aan de lijn wordt getrokken. Als we de pen i.p.v. door het bovenste oogje, vastklemmen met een ringetje dat we uit een stukje siliconenslang geknipt hebben, dan kunnen we door de plaatsing van dit ringetje te veranderen het gedrag van de pen be?nvloeden.
Schuif bijv. het ringetje maar eens halverwege de pen. Als we nu met de top aan de lijn trekken zullen we de pen uit het water zien klimmen. Het aas zal nu over de bodem huppelen.
Onderstroming… opletten:
Wanneer in stilstaand of langzaam stromend water wordt gevist. kan het water door de wind naar een bepaalde kant van de plas of kanaal opgestuwd worden. Het water is hoewel men het vaak niet vermoed in beweging. Als we niet zeker zijn of er een onder stroming is, dan doen we er goed aan eens links en rechts van de voerplek te gaan vissen. De onderstroming heeft meer invloed op het voer dan men doorgaans vermoed.
Loodverdeling stilstaand water:
Een piepklein loodhageltje op 20 cm van de haak als beetverklikker. De rest van het lood op een geruime afstand van de haak, zodat een aanbijtende vis niet direct de weerstand van het grote lood voelt als hij met het aas wegzwemt.
Loodverdeling stromend water:
Lood is nodig om het aas op diepte te brengen en ondanks de stroming daar te houden. Hoe meer stroming, hoe meer lood (en dus een grotere dobber) we moeten gebruiken om het aas op diepte te houden en hoe dichter we het lood bij de haak moeten plaatsen. Bovendien doen we er goed aan het lood zoveel mogelijk op een plaats te concentreren.
Vissen in stromend water:
Het vissen in stomend water gebeurt met dobbers met een groot drijflichaam. Dit wordt bereikt met ronde en buikige dobbers. Geneer je niet om ook eens extra zware dobbers te proberen.
Maak een zetje tot een drijfvermogen van 7 gram. In stromend water kunnen we een zogenaamde drift maken. De lijn wordt hierbij telkens tegengesteld aan de stroomrichting ingelegd, waarna we hem vrij met de stroom laten meedrijven; dit is de eenvoudigste manier van driften. Deze manier is niet erg gunstig omdat de vis met de kop tegen de stroom in zal blijven liggen,en zo het aas te pakken.
Vaak wordt door het snelle middenwater, dat is de waterlaag tussen de oppervlakte en de bodem, de aasaanbieding nadelig be?nvloed. Men moet er voor zorgen dat het aas voorop in de stroom wordt aangeboden. Er mag dus geen bocht (met de stroom mee) in de lijn komen. Om dit te bereiken, kan heel goed een tweede druppelloodje halverwege de diepte van de lijn geplaatst worden. Het is wel even oppassen bij het inleggen van de lijn. Dat moet altijd met een strakke, gestrekte lijn gebeuren, omdat we anders problemen krijgen met de verzwaarde lijn.
Invers driften:
Wanneer de vis het echter niet al te best doet, kan invers driften toch vis opleveren.We laten in de stroming de pen en het lood opzettelijk vooraf gaan aan het aas. Om deze techniek met zijn vertragende aasaanbieding te bewerkstelligen, geven we de dobber zo’n 50 cm overdiepte.
Om het aas op de bodem te houden en de drift af te remmen, gebruiken wij een ankerloodje die ongeveer tussen 15 of 20 cm van de haak geplaatst wordt. Om te voorkomen dat de dobber wordt ondergetrokken zal uitloden van deze tuigjes altijd ??n loodje minder zijn als bij het normaal vissen. Voorbeeld stel dat 5 loodjes nodig zijn om de dobber exact uit te loden, dan zullen er in dit geval maar vier op de lijn worden gezet.
Nog meer tips voor vissen met de vaste hengel:
1. Een opsteker wil zeggen dat de aas aanbieding niet goed is, brasem doet dit maar al te graag. Ga dus dieper vissen, bijvoorbeeld laat het onderlijntje 30 cm over de bodem zweven. Dit is een ideale afstelling voor brasem.
2. Heb je een viswedstrijd met de feeder, of vaste hengel…maak steeds meerdere hengels klaar en peil het te vissen stukje water juist af. Niets is zo frustrerend dan alles weer moeten af te stellen ,waar de wedstrijdtijd toch al beperkt is. Het kan je een mooie plaats of overwinning kosten….en die kunnen zelden zijn. Laat niets aan het toeval over, er bestaat geen toeval in het leven alles is voorbestemt.
3. Vis je met de dobber, neem dan een watervaste viltstift mee om indien het nodig is de antenne dobber een andere kleur te geven. Er bestaan nu ook al een tijdje verwisselbare antenne dobbers in alle kleuren.
4. Indien je met de vaste hengel vist, schuif de hengel 1 meter achteruit en voer 1 of 2 meter links of rechts van je dobber , naargelang de stroom sterkte, hoe groter de stroom hoe verder je links of rechts zult moeten voeren.
5. Let op je buurman tijdens een viswedstrijd, als hij vis vangt en jij niet dan klopt er iets niet. Misschien moet je dieper of ondieper gaan vissen, of hij vist met een andere tactiek.
6. Vis je met de dobber pas je dobber aan de stroming aan. Een dobber mag als de hengel in de steun staat niet uit het water stijgen, de antenne alleen mag zichtbaar zijn, ook bij zware stroming.
7. Zet tijdens het voornvissen nooit een roofvis bij de voorntjes. Zet de roofvis onmiddellijk terug indien mogelijk. De paniek in het leefnet zal op die manier zeker beperkt blijven.
8. Vele viswedstrijden worden gevist op aantal en gewicht. Vis bijvoorbeeld een tijdje met de feeder en een tijdje met de vaste hengel in het kantje op de kleine voorns. Ieder voorntje is een puntje erbij. Blijf niet vissen op brasem of andere grote vis. Schakel op tijd over naar het kleine grut. Hierdoor zal je in het algemeen klassement weer een plaatsje stijgen.
9. Een te ver ingeslikte haak bij een vis nooit met geweld uit de vis trekken, maar het vissnoer met een schaartje afknippen. Het wondje van de vis heelt zeer snel. De vis zal je dankbaar zijn en een onderlijntje verwisselen is geen probleem.
10. Als je vast komt te zitten met de vaste hengel, bijvoorbeeld door stenen of een ander opstakel, begin dan langzaam de hengel met je beide handen naar rechts te draaien. Trek ook langzaam de hengel terug naar achter. Op die manier verspeel je wel het haakje , maar je hebt wel je gehele lijn terug. Het is maar een weet.
11. Vis kan je ook vangen door te “tonken”. Dit wil zeggen…neem een lijntje iets korter als de hengel is. Doe onderaan een loodje van 20 of 30 gram daaronder doe je een onderlijntje aan. Door nu de hengel langzaam op en neer te bewegen zal de vis attent gemaakt worden op het aas aan de haak. Op deze manier kan je veel vis vangen als ze bijten…als. Probeer het maar eens. Aanvoeren mag.
12. Als je vist met de vaste hengel en je vist zinkend zet dan een klein gekleurd bolletje op het topoogje. De beetregistratie zal hierdoor beter te zien zijn. Maak het bolletje rood met speciale dobberverf. Die is in iedere hengelsportzaak te koop.
13. Vis je een wedstrijd op aantal en gewicht, wissel dan van tactiek. Vis een uurtje op dikke vis en een uurtje op het kleine grut. Op deze manier kan je punten opbouwen in aantal en gewicht. Vis vlak in het kantje en met een licht lijntje. Gooi regelmatig een beetje gekookte vishennep bij. Kijk maar eens bij echte topvissers en grote viswedstrijden op aantal en gewicht.
14. Vissen die juist geland zijn hebben vaak de nare gewoonte flink te keer te gaan in het schepnet. Dit is al voor een groot deel te voorkomen door tijdens het binnenhalen van het net de lijn op spanning te houden. Door gebruik te maken van uw voet waarover u de steel laat schuiven kunt u het net en de topset tegelijkertijd binnenhalen.
15. Neem het stukje toprubber een paar centimeter te lang, zodat het over de top uitsteekt. Dan houdt de stugheid van het overstekende eindje rubber de lijn van de top af, waardoor het hinderlijke “plakken” aan de natte hengel of het vasthaken achter de kikkertjes een stuk minder wordt.
16. Als je eenmaal de visdiepte vastgesteld hebt, markeer je met vetkrijt de visdiepte. Dit doe je door de dobber naast je hengel te houden en met krijt een streepje te zetten op de plaats waar de bovenkant van de dobber tegen de hengel komt. Mocht om de ??n of andere reden je dobber verschuiven dan vind je nu gemakkelijk de juiste diepte terug.