De karper sportvis bij uitstek

De karper:
Voor een niet onaanzienlijk aantal hengelaars betekent een mooie karpervangst een hoogtepunt in hun liefhebberij. Geen wonder, de karper kan aantrekkelijke afmetingen bereiken en is aan de hengel een tegenstander van formaat. Vooral om deze redenen is de karper een ‘gewilde’ vissoort. Toch is de karper geen gemakkelijke vis: niet om te vangen en niet om te beheren! Daarom willen we de karper eens voor het voetlicht halen.

Herkenning
De herkenning van de karper hoeft niet veel problemen op te leveren. Zeer kenmerkend zijn vooral de twee bekdraden aan de bovenlip en de twee bekdraden in de hoeken van de grote, uitstulpbare bek. Hiermee onderscheidt de karper zich van een groot aantal familieleden zoals de kroeskarper, de giebel, de graskarper, de kopvoorn en de winde. Opvallend aan de karper is verder de lange, hol ingesneden rugvin. De voorste vinstraal van die rugvin is hard en getand. Er bestaan veel variaties in het beschubbingspatroon van de karper. Naast schubkarpers (volledig beschubd) bestaan er ook spiegelkarpers (enkele grote, onregelmatig geplaatste schubben). Veel minder algemeen zijn de rijenkarper (een rij grote schubben op de zijlijn) en de naaktkarper (schubben ontbreken geheel). De karper kent ook kleurvari?teiten, zoals de goudkarper en de Koi-karper. AI deze vari?teiten zijn geen verschillende soorten. Zij behoren alle tot de soort karper die de wetenschappelijke naam Cyprinus carpio draagt. De verschillende vari?teiten zijn ontstaan door het kweken van de karper voor de consumptie en als siervis. De bemoeienis van de mens met de karperkweek gaat terug tot de bloeitijd van het Romeinse Rijk.

Herkomst
Zo’n 10.000 jaar geleden verspreidde de karper zich buiten zijn oorspronkelijke leefgebied in Centraal-Azi? tot aan de Donau. Daar leerden rond het begin van onze jaartelling de Romeinen de karper kennen. De goede eetbaarheid van de vis leidde ertoe dat zij de karper overbrachten naar het thuisland Itali?. Monniken hebben in de Middeleeuwen de karper een grotere verspreiding over Europa gegeven. De vis bleek namelijk prima in vijvers te kweken. Op deze wijze is de karper waarschijnlijk in de 14e eeuw in ons land terecht gekomen. Uit kloostervijvers ontsnapte exemplaren hebben op sommige plaatsen een natuurlijke stand op kunnen bouwen. De nakomelingen van deze karpers worden meest; wilde of boerenkarpers genoemd.

Van consumptievis naar sportvis
Lange tijd heeft men de karper vrijwel uitsluitend voor de consumptie gekweekt. Na de Tweede Wereldoorlog daalde de vraag naar consumptiekarper sterk, hoewel ook tegenwoordig nog d karper in verschillende wateren van belang is voor de beroep: visserij. Voor de hengelsport bleek de karper meer en meer een veelbelovende vissoort. De eisen die de hengelsport aan d karper stelde, verschilden nogal met de eigenschappen van d voor de consumptie gekweekte karpers. Deze verschuiving in de belangstelling voor karper, vond plaats in het begin van de jaren vijftig: de beginjaren van de OVB. Vandaar dat de OVB sinds 1952 heeft gezocht naar een karpertype dat snel groeide, sterk was en een goede overleving vertoonde in hengelwateren. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in de kweek van de zogenaamde 25% wildbloed hybride.

Natuurlijke voortplanting
Er zullen niet veel hengelaars zijn die met enige regelmaatjonge, ondermaatse karpertjes vangen. Een teken dat de karper zich in veel Nederlandse wateren niet met succes voortplant. Toch is het paaien van de karper in ondiepe, plantenrijke wateren geen ongewoon verschijnsel. Als in het voorjaar deze wateren zijn opgewarmd tot circa 18?C, kunnen we vaak het boeiende, onstuimige schouwspel van de karperpaai gadeslaan. Daarbij kunnen vrouwtjeskarpers wel tot 200.000 eitjes per kilo lichaamsgewicht produceren. Een dalende watertemperatuur gedurende korte tijd is zeer ongunstig voorde ontwikkeling van de eieren. Als zich uit de eieren nog wel larven ontwikkelen, breekt voor deze larfjes een hachelijke periode aan. Vooral jonge snoekjes die in hetzelfde plantenrijke gebied leven, kunnen danig huishouden onder de jonge karpertjes. De traag bewegende visjes leven niet in scholen, waardoor zij extra kwetsbaar zijn voor roofvis. Het geringe aantal karpertjes dat die eerste zomer wel weet te overleven, groeit langzaam en bouwt maar weinig reservestoffen op. De sterfte in de winter en het volgende voorjaar is daardoor groot. Geen of hooguit enkele karpertjes zullen hun tweede levensjaar halen. Om een aantrekkelijke karperstand te krijgen, zal men daarom in veel gevallen gekweekte karper uit moeten zetten.

Gedrag
Karper is een liefhebber van hoge watertemperaturen. Daarom is deze vis vooral in de zomermaanden actief. Rietkragen, bedden van gele plomp en waterlelie, zijn in die periode favoriete pleisterplaatsen. Maar ook zoekt de karper voedsel bij beschoeiingen, dukdalven en andere obstakels in het water. Meestal leven zij in kleine groepjes bij elkaar. Als het stil, warm weer is, ‘hangen’ de karpers graag vlak onder het wateroppervlak. Naarmate in de herfst en de winter de watertemperatuur daalt, zoeken zij de diepere watergedeelten op. De karpers concentreren zich dan in grotere groepen, worden passiever en eten nog maar mondjesmaat. De stijgende watertemperatuur in het voorjaar zet hen weer aan tot de trek naar de ondiepe, begroeide oeverzone.

Voedsel om te groeien
De karper is niet kieskeurig. Hoewel hij bij uitzondering wel eens wat plantenmateriaal eet, hebben diertjes zijn voorkeur. Vooral insektelarven, maar ook slakken, zoetwatermosselen, wormpjes en kreeftachtigen versmaadt de karper niet. Een goed ontwikkeld reuk- en smaakvermogen wijzen hem de weg naar het voedsel. Met de uitstulpbare bek neemt de karper dan telkens een hap bodemmateriaal op. Vaak komen daarbij gasbelletjes vrij die zijn aanwezigheid verraden. Het voedsel wordt uitgezeefd, schoon gewassen, eventueel fijngemaakt met de keeltanden en vervolgens doorgeslikt. Modder, slib en ander niet-eetbaar materiaal, ‘wolkt’ de karper naar buiten via de bek en de kieuwen. Als er veel karpers aanwezig zijn, dan kan dit aanleiding geven tot vertroebeling van het water. Dat is niet zo gunstig voor de vissen die zijn gesteld op helder water, zoals de snoek en de ruisvoorn. Als de omstandigheden goed zijn, met name bij een groot voedselaanbod, kan de karper grote afmetingen bereiken. Een lengte boven de 80 cm en een gewicht boven de 10 kilo behoren dan zeker tot de mogelijkheden.

Haken en ogen bij het vangen van karpers
Door middel van hengelproeven, heeft de OVB de afgelopen jaren de vangbaarheid van karper onderzocht. In de eerste plaats kwam daarbij de rol van de hengelaar aan het licht. Zo werd verreweg het grootste deel van de karpers gevangen door slechts een klein aantal, zeer ervaren hengelaars. Kennelijk is succesvol karpervissen niet zo’n eenvoudige bezigheid en zijn goede karpervissers maar dun gezaaid. Merkwaardig genoeg ‘bepaalt’ ook de karper voor een deel of hij wel of niet wordt gevangen. Vooral zijn conditie speelt hierbij een rol. De OVB-hengelproeven leverden het verrassende beeld op, dat karper in een slechte conditie vaker werd verschalkt dan karper in een tip-top conditie. Ook bleek dat eenmaal gevangen karper zich minder snel voor een tweede en volgende keer liet vangen. Deze zogenaamde ‘hengeldressuur’ trad vooral op bij karpers die in een goede conditie verkeerden. Het is dan ook niet ongewoon dat op vele wateren de karpervangsten afnemen naarmate het seizoen vordert. Deze hengeldressuur verdwijnt vanzelf als zo’n water gedurende een aantal maanden, bijvoorbeeld in het winterseizoen, niet wordt bevist.

Karper vraagt om actief beheer
Het bestuur van een hengelsportvereniging zit vaak met het volgende probleem: ‘Moeten we karper uitzetten ja of nee, en zo ja, hoeveel?’ Geen eenvoudig vraagstuk! Het uitzetten van karper kan namelijk een verruiming maar ook een verarming van de hengelsportmogelijkheden betekenen. De wensen van de hengelaars en de hoeveelheid uitgezette karper zijn hierbij van doorslaggevende betekenis. Weinig karper betekent zeer grote, moeilijk vangbare exemplaren, met volop mogelijkheden om op andere soorten te vissen. Het uitzetten van veel karper leidt tot kleinere, gemakkelijker vangbare karpers die regelmatig aan de hengel komen. In zo’n water zijn de mogelijkheden om op andere vissoorten te hengelen meestal gering. Besluit men tot het uitzetten van middelmatige hoeveelheden karper, dan leidt dat tot een situatie die tussen de twee genoemde uitersten in ligt.

Voor welke mogelijkheid ook wordt gekozen, het is van belang om regelmatig op de hoogte te blijven van de vangsten. Hengelvangstregistraties kunnen daarbij een belangrijk hulpmiddel zijn. Door als hengelaar mee te werken aan vangstregistraties krijgt de beheerder meer inzicht in de conditie van de karpers en de kwaliteit van de overige visstand. Aan de hand hiervan kunnen maatregelen – zoals het uitzetten of uitdunnen van karper – worden overwogen. Het uitdunnen van een karperstand, bijvoorbeeld door het inschakelen van beroepsvissers, kan zo bijdragen aan een betere groei van de overblijvende vissen.

Ook kunnen hengelvangstregistraties gegevens opleveren over het vangstverloop gedurende het seizoen. Dalende vangsten bij een gelijk aantal hengeluren zijn mogelijk het gevolg van hengeldressuur. De vangbaarheid kan weer op peil worden gebracht door de karpers een tijd niet te bevissen. Als de karperstand actief wordt beheerd, biedt de karper volop mogelijkheden. Hij kan dan ook in de toekomst een belangrijke bijdrage leveren aan de hengelsport in ons land.

Want de karper blijft ten slotte toch een sportvis bij uitstek!

Bron: “Uit OVB-infoblad”